ZIEN

Ik ben abonnee van de krant Trouw. Eens per twee weken schrijft de voormalige
verpleeghuisarts Bert Keizer een column in die krant. Een van die column ging over de
verschillende manieren van zien en de gevolgen daarvan voor het waarnemen. Op basis van
de plaats van ogen op het lichaam zien mens en dier verschillend: doordat onze twee ogen
deels overlappende informatie geven, kunnen we diepte zien. Konijnen hebben aan elke
kant van hun kop een oog en die gezichtsvelden overlappen elkaar niet. Daardoor zien ze
niet in de diepte, maar wel bijna 360 graden in de rondte. Zo kunnen ze in open veld goed
zien waar een mogelijke prooi is.
Paarden hebben ook ogen aan de zijkant, maar minder ver uit elkaar als konijnen en kunnen
zo een beetje diepte zien. Hun ogen zitten hoog boven het gras en ze kunnen goed zien in
het halfduister. Zo kunnen ze al grazend in de schemer om zich heen kijken.
Ziehier een aantal fysieke kenmerken die bepalen wat wij als mens en wat dieren kunnen
zien. Maar er zijn andere zaken die beïnvloeden hoe we de wereld bekijken. Ik denk aan de
omgeving waarin we opgroeien, aan de opvoeding, het onderwijs dat we hebben genoten en
het werk dat we doen.
Zo kan het, afhankelijk van hun karakter, met mensen die het in hun jeugd niet breed
hebben gehad en het in hun volwassen leven veel beter krijgen, twee kanten uitgaan. Of ze
zijn bang dat het in de toekomst veel minder wordt en leven daarom zuinig met een appeltje
voor de dorst. Of ze zijn zo blij dat ze het nu goed hebben dat ze het geld blijven uitgeven,
aan nodige en onnodige zaken.
Natuurlijk maakt het uit of iemand gelovig of ongelovig wordt opgevoed. Maar daarmee is
de kous nog niet af. Als het godsbeeld dat wordt geschetst, uitgaat van een straffende God
kan dat het leven beïnvloeden. Het zou kunnen dat iemand bang wordt om bepaalde dingen
te doen, omdat hij of zij door God zal worden bestraft. Het kan een schuldgevoel geven.
Maar iedereen maakt fouten in zijn leven. Katholieken kenden de biecht. In zijn
oorspronkelijke vorm, vond ik dat een mooi ritueel. Na de biecht zijn de zonden vergeven.
Maar ik heb gehoord dat kinderen soms dingen verzonnen om maar iets te hebben om te
biechten. Niet-katholieken gaven als kritiek, of er een kern van waarheid in zat, zal voor
iedereen verschillend zijn geweest, dat katholieken even gingen biechten en dat ze dan weer
verder konden gaan met wat ze verkeerd hadden gedaan. Ze gingen daarna toch weer
biechten.
Als men, hetzij in het gezin, hetzij op school, wordt groot gebracht met een God die liefde is,
heeft dat een andere invloed. Die liefde wordt over ieder van ons uitgestrooid, het
weerhoudt mensen ervan met een schuldgevoel rond te lopen en als God liefde is, kunnen
wij die liefde doorgeven aan anderen. Het raakt aan de voornaamste geboden: heb God lief
en de naaste als uzelf. Iemand die hiervanuit leeft, zal een andere levenshouding hebben
dan iemand die van een straffende God uitgaat.
Deze twee voorbeelden geven aan dat we moeten doorvragen als iemand zegt dat hij of zij
wel of niet in God gelooft. In welke God geloof je? Een straffende God of een liefdevolle
God?

Als je niet gelooft in een God die op een wolk zit en van daaruit aan touwtjes trekt, dan kan
ik beamen, dat ik ook niet in zo’n God geloof. Maar in welke God dan wel?
Theologen hebben zich eeuwenlang over de vraag gebogen wie of wat God is en ze
verschillen hierover van mening. Dat is niet erg. Het is zowel voor theologen als voor niet-
theologen goed het gesprek aan te gaan over het beeld van ieder persoonlijk. Zo kunnen
beelden bijgesteld worden.

Ds. Saapke van der Meer